Afschaffing Wet Handelingsonbekwaamheid

Tegenwoordig kan een man een uitbrander verwachten als hij zijn vrouw iets verbiedt. Maar tot 1956 moest de getrouwde vrouw voor van alles en nog wat aan haar man toestemming vragen.

Geen baas in eigen beurs

Menig vrouw zag het jawoord dan ook als haar laatste ‘vrije’ daad. Direct nadat het huwelijk was gesloten, viel ze onder het wettelijk gezag van haar kersverse echtgenoot en was ze opeens ‘handelingsonbekwaam’. Iets duurs in de winkel kopen? Daar had ze eerst toestemming voor nodig van haar man. Even geld van de gezamenlijke rekening halen voor de dagelijkse boodschappen? Ben je gek! Ze kreeg huishoudgeld, waarvan ieder uitgegeven dubbeltje keurig moest worden bijgehouden in een huishoudboekje. Erfde een boerendochter na haar huwelijk het familiebedrijf van haar vader? Dan werd niet zij, maar haar man de eigenaar. In de wet stond namelijk dat de man het hoofd was van de echtvereniging en als enige mocht beschikken over de gemeenschap van goederen. Tja, het gros van de paren trouwde indertijd in algemene gemeenschap van goederen. Huwelijkse voorwaarden, waarbij in een overeenkomst het recht op het bezit en inkomen van beiden werd vastgelegd, werden amper overeengekomen.

Gelijke rechten 

Veel vrouwen vonden deze regels belachelijk. Mannen en vrouwen behoorden gelijke rechten te hebben. Dat vond de toen 74-jarige minister van Justitie, prof. mr. Julius Christiaan van Oven (1881-1963) eigenlijk ook. Hij diende in 1956 een wetsvoorstel in waarin hij voorstelde: dat de man niet langer het hoofd zou zijn van de echtvereniging; dat de vrouw handelingsbekwaam was; en dat man en vrouw gelijke rechten en plichten hadden ten aanzien van het gemeenschappelijk vermogen. Het lukte Van Oven om zijn wetsvoorstel bijna ongeschonden door de Kamers te loodsen. Echter, tot 1971 bleef in het wetboek staan dat de man het hoofd van de echtvereniging was en de vrouw aan hem gehoorzaamheid was verschuldigd.

 

Foto:
Commons Wikimedia

 

 

Geef een antwoord